Voor de meest recente editie van NOOK, met als thema ‘Play’ sprak Thierry Somers met Abel Blom, die twaalf jaar nauw samenwerkte met architect Aldo van Eyck. Dit interview biedt waardevolle persoonlijke inzichten in de speelse en menselijke benadering die Van Eyck in zijn werk nastreefde.
Dit is bijzonder relevant in het licht van de tentoonstelling ‘Built Homecoming’, die tot medio januari te zien is in het Research Centre van Het Nieuwe Instituut. Deze tentoonstelling biedt een intieme inkijk in het huisarchief van Aldo en Hannie van Eyck, gevuld met boeken, films, foto’s, tekeningen en kunstwerken die zij gedurende een halve eeuw verzamelden. Het archief weerspiegelt hun levenslange inspiratie en visie
Het interview met Abel Blom in NOOK biedt extra context bij deze tentoonstelling en verdiept het begrip van Van Eycks speelse en humane benadering in de architectuur. Daarom delen we het NOOK interview hier – inclusief een Nederlandse vertaling.
Het interview uit NOOK Play #3 2024
Nederlandse vertaling
Aldo van Eyck ontwierp tal van kindvriendelijke omgevingen, waaronder 700 speeltuinen en het labyrintische ontwerp van het Burgerweeshuis in Amsterdam. Thierry Somers sprak met Abel Blom, die 12 jaar met Van Eyck samenwerkte, over hun samenwerking en waarom Blom zijn werk niet als “speels” zou omschrijven.
[intro]
In 2000 had ik de ervaring om in het Burgerweeshuis te werken nadat het gebouwencomplex in de jaren negentig voor het eerst was gerenoveerd, waarbij het noordelijke deel werd herbestemd als kantoorruimte. De indeling was ideaal voor de creatieve afdeling van een reclamebureau, waar verschillende teams, elk bestaande uit een art director en een copywriter, kleine paviljoens betrokken om in alle privacy reclamecampagnes of tv-commercials te ontwikkelen. De grote centrale paviljoens waren zeer geschikt voor vergaderingen, presentaties of een gezellig samenzijn met collega’s. Het ruimtelijke ontwerp van het gebouw, van bovenaf gezien, lijkt op Scrabble-tegels op een bord, wat een creatieve werkomgeving en een opbeurende stemming bevordert. Dit ontwerp zorgde voor een gevoel van plezier en verrassing en bevorderde informele interacties tussen medewerkers. Het kostte geen enkele moeite om naar de werkplek van een collega te lopen, ook al was die aan de andere kant van het complex. Het ontwerp moedigde beweging aan en nodigde uit tot verkennen en genieten van de ruimte.
Na veel ervaring te hebben opgedaan in het ontwerpen van speeltuinen, was het logisch voor de gemeente om Van Eyck de opdracht te geven als architect voor het nieuwe weeshuis, dat in 1960 zijn deuren opende. Het gebouw heeft een netwerk van met elkaar verbonden paviljoens en binnenplaatsen, waardoor een dorpsachtige sfeer ontstaat die de sociale interactie tussen de kinderen en het personeel bevordert. Hij zag het gebouw als “een huis als een stad, een stad als een huis”, waarbij de kleine koepels als woningen dienen en de grote paviljoens als centrale pleinen fungeren die verbonden zijn door brede binnen ‘straten’, vergelijkbaar met een stedelijke lay-out. Net zoals hij de objecten voor de speelplaatsen ontwierp – zoals apenstangen, klimbogen en klimkoepels die zijn kinderen uitprobeerden – ontwierp Van Eyck niet alleen het exterieur maar ook elementen voor het interieur, die hij even belangrijk vond.
Mensen eerst
Het Burgerweeshuis wordt gezien als een schoolvoorbeeld van structuralisme. Van Eyck was samen met Herman Hertzberger en Piet Blom (de vader van Abel Blom) een van de voorstanders van deze architectuurstroming. Het ontstond in het midden van de 20e eeuw als tegenhanger van het modernisme, dat functie, rationaliteit en een breuk met historische stijlen voorschreef, maar weinig oog had voor het menselijke element in de architectuur. Structuralisme richt zich op het creëren van ruimtes die menselijke relaties en sociale structuren weerspiegelen, waarbij gebouwen worden ontworpen die menselijke interactie en het gemeenschapsleven faciliteren door middel van modulaire ontwerpen die opnieuw kunnen worden geconfigureerd om aan verschillende behoeften te voldoen. Door dit aanpassingsvermogen kunnen gebouwen evolueren en reageren op veranderende sociale functies en gebruik. De architecten streefden naar een naadloze integratie tussen openbare en privéruimten om een gevoel van gemeenschap en gedeelde ruimte te bevorderen, waardoor mensen gemakkelijker met elkaar in contact kunnen komen.
Abel Blom wijst erop dat Van Eyck een andere kijk op het structuralisme had dan zijn collega’s, die ervoor zorgden dat gebouwen ook gemakkelijk hergebruikt konden worden – iets waarvoor het structuralisme zeer geschikt is. “Herman en mijn vader lieten ook ruimte voor interpretatie, maar Aldo zette alles vast in het Burgerweeshuis”, legt Blom uit. “Hij bedacht een structuur die eindeloos kon worden uitgebreid in alle richtingen, maar hij wees ook specifieke plekken aan voor bepaalde dingen, tot aan de plaatsing van de kerstboom aan toe. Flexibiliteit en multifunctionaliteit waren geen primaire overwegingen in zijn ontwerpen.” Dit standpunt over structuralisme verschilt van dat van Hertzberger, die eerder dit jaar in een lezing op de Nacht van de Architectuur in Amsterdam stelde dat “gebouwen niet af moeten zijn en open moeten staan voor andere functies.”
Blom geeft toe dat het niet gemakkelijk was om het Burgerweeshuis een nieuwe bestemming te geven, omdat er “zoveel dingen vastzaten” in het gebouw toen hij betrokken was bij de renovatie onder leiding van Van Eyck in de jaren negentig. Het was een van de vele projecten waar Blom nauw samenwerkte met Van Eyck. Andere opmerkelijke projecten waren ESA ESTEC in Noordwijk, Tripolis en de Algemene Rekenkamer in Den Haag. Hun 13-jarige samenwerking eindigde met het overlijden van Van Eyck in 1999, maar Blom bleef tot 2007 bij het bedrijf werken naast Van Eycks vrouw Hannie. Hoe was het voor Blom om met Van Eyck te werken? “Hij was erg toegewijd aan zijn werk en nam het erg serieus”, zegt hij. “Privé had hij veel gevoel voor humor en kon je veel met hem lachen, maar in zijn werk was dat ondenkbaar. Zijn ontwerpproces was erg moeizaam. Hij had moeite met het nemen van beslissingen, maar als er eenmaal een basis was gelegd, kon hij daar consequent op voortbouwen.”
Een samenspel van contrasterende elementen
In 1965 kreeg Van Eyck de opdracht een tijdelijk paviljoen te bouwen voor de vijfde Internationale Beeldententoonstelling Sonsbeek ’66 in Arnhem. Ook hier koos hij voor een labyrintisch ontwerp bestaande uit open en halfopen ruimtes, als voorbeeld van de humane architectuur die hij nastreefde. Na de tentoonstelling werd het afgebroken, maar in 2005 herrees het onder leiding van Blom en Hannie van Eyck voor de beeldentuin van het Kröller-Müller Museum. Blom legt uit dat het oorspronkelijke ontwerp van het paviljoen geen dak bevatte. “Om het gebouw en de sculpturen te beschermen tegen regen, voegde Aldo een dak van melkachtig ondoorzichtig glas toe, dat het licht vasthield en zorgde voor een constante aanwezigheid van licht in de ruimte.”
Het paviljoen heeft terugkerende ontwerpthema’s in het werk van Van Eyck: de dubbele fenomenen van het samenspel van contrasterende elementen in de architectuur, zoals de interactie tussen open en gesloten, groot en klein, binnen en buiten. Het Sonsbeekpaviljoen speelt op intrigerende wijze met binnen- en buitenruimtes. “Het staat in een open landschap en moet een relatie aangaan met zijn omgeving,” zegt Blom. “Maar als je er doorheen loopt, met zijn gesloten wanden en cirkels, ontstaat er ook een soort intimiteit. Hierdoor kun je je even terugtrekken uit het open landschap.”
De overgang tussen binnen- en buitenruimtes toont Van Eycks benadering van de binnenarchitectuur van een gebouw in zijn ontwerpen. “Aldo had aandacht voor het omringende landschap, de inpassing in steden, pleinen en straten, het gebouw in zijn omgeving en het interieur van de gebouwen, tot en met de detaillering van het meubilair,” legt Blom uit. “Hij ontwierp het liefst alles zelf en maakte geen onderscheid tussen deze disciplines.”
Het Burgerweeshuis is daar een uitstekend voorbeeld van. De ronde en halfronde vormen zijn zowel binnen als buiten terug te vinden. Je vindt halfronde banken bij de zandbakken, de zitvijver en de opstaande rand rond de gootstenen. Dit ontwerpelement voegt een speels aspect toe aan het gebouw, maar Blom zou dat woord niet willen gebruiken. “Aldo heeft alles ontworpen met vooral functionele overwegingen in zijn achterhoofd. De opstaande rand rond de gootstenen van de keuken was bedoeld om kinderen te beschermen tegen contact met kokend water. Bij de zandbakken rondde hij alle betonnen elementen af om scherpe randen en hoeken te vermijden, waardoor het risico op verwondingen door vallen afnam. Hij hechtte veel belang aan de veiligheid en het welzijn van de kinderen.”
Blom vervolgt: “Aldo had een fantastisch vermogen om zich te verplaatsen in zijn klanten en de gebruikers van zijn gebouwen. Hij leefde zich in in de bewoners van een huis, kinderen maar ook ouders (die bankjes ter beschikking stelden) op speelplaatsen, kerkgangers (hoewel hij zelf niet gelovig was) en gebruikers van openbare gebouwen. Voor elke groep gebruikers paste hij andere principes toe. Hij verdiepte zich grondig in de eisen van elke opdracht.”
Tweede renovatie
In 2014 kreeg het Burgerweeshuis na een periode van leegstand de status van rijksmonument en werd het aangekocht door een projectontwikkelaar. Twee jaar later werd het gebouw voor de tweede keer gerenoveerd door Wessel de Jonge, een oud-leerling van Van Eyck, die de opdracht kreeg. BDP, een architectenbureau, kondigde plannen aan om hun regiokantoor en later hoofdkantoor in het gebouw te vestigen. In 2018 nam het bedrijf zijn intrek in de gerenoveerde structuur, die met veel respect voor het historische exterieur en interieur werd gerestaureerd. BPD gaf Ex Interiors de opdracht een interieurontwerp te bedenken, waarbij gekozen werd voor ingetogen stukken uit de Boring Collection van Lensvelt en Space Encounters die het ontwerp van Van Eyck aanvullen.
Hilde Eising, educatie- en communicatiemanager bij BPD, deelt een vergelijkbaar positief gevoel over het werken in het gebouw, zoals ze vertelde tijdens een rondleiding die ze me gaf van de plek waar ik 25 jaar geleden werkte. “Wat ik bijvoorbeeld waardeer aan de ‘straten’ binnen is de overvloed aan licht en lucht. De gangen zijn vrij ruim, oorspronkelijk ontworpen als speelruimte voor kinderen, waar ze konden rennen of op hun driewielers konden rijden. In elke richting waarin je kijkt, voel je je verbonden met buiten door de ramen van vloer tot plafond, die verschillende uitzichten bieden. Ik vind het geweldig om in dit gebouw te werken.” [TS]
Onderstaand het verhaal uit BNI Vijftig jaar over het in dit interview ook genoemde interieurproject van BNI-lid Ex Interiors.